
Jurisprudentie
BJ5050
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904038/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904038/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van de Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: de stichting) om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden aan de Europalaan (verbreden van de Europalaan) te Utrecht.
Uitspraak
200904038/2/H1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2009 in zaak nr. 08/1958 in het geding tussen:
de Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, gevestigd te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van de Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: de stichting) om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden aan de Europalaan (verbreden van de Europalaan) te Utrecht.
Bij besluit van 11 november 2005 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2006 heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 20 april 2007 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2008 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2009, verzonden op 11 mei 2009, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juni 2008 vernietigd en bepaald dat het college binnen drie maanden na de datum van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van de stichting neemt bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van € 2000,00 per dag met een maximum van € 40.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 juli 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, vergezeld van mr. E. Rooke, ambtenaar van de gemeente, en de stichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft de voorzitter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening omdat het naar zijn zeggen niet binnen de gestelde termijn kan voldoen aan de opdracht van de rechtbank nu die opdracht met zich brengt dat een procedure ingevolge de Wet op de ruimtelijke ordening dient te worden doorlopen.
2.3. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of wegverhardingen bij het Europaplein zijn aangebracht in strijd met het bestemmingsplan "Kanaleneiland". De rechtbank heeft geoordeeld dat daarvan sprake is omdat deze zijn aangebracht op gronden met de bestemming "Groenvoorziening A" en daarvoor geen vrijstelling is verleend. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot die vaststelling is gekomen. Volgens het college zijn de betreffende wegverhardingen aangebracht op gronden met de bestemming "Wegen" en op de plankaart nader aangeduid als berm, en ingevolge die bestemming toegestaan.
2.4. Naar het oordeel van de voorzitter is op grond van de ter zitting getoonde plankaarten enige twijfel mogelijk over de vraag of de rechtbank terecht tot haar vaststelling is gekomen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de betreffende wegverhardingen in strijd met het bestemmingsplan zijn aangebracht, acht de voorzitter het standpunt van het college dat deze kunnen worden gelegaliseerd niet op voorhand onjuist.
2.5. Het gestelde belang van de stichting bij het verwijderen van de reeds aangebrachte wegverhardingen dat is gelegen in het tegengaan van luchtverontreiniging, is naar het oordeel van de voorzitter niet zodanig zwaarwegend dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Op voorhand is niet aannemelijk dat de betreffende verhardingen, voor zover deze in strijd met het bestemmingsplan zijn aangebracht, grote gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Bovendien kan de behandeling van het hoger beroep ter zitting naar verwachting voor het einde van 2009 plaatsvinden.
2.6. Onder de gegeven omstandigheden bestaat aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2009, in zaak nr. 08/1958, voor zover daarbij het college is opgedragen binnen drie maanden na de datum van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en aan het college een dwangsom is opgelegd bij overschrijding van die termijn.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
412.